Column.

Chinezen eten geen katten — het bewijs

Mingfang Wang 24 augustus 2017

Aan het eind van de middag kwam een man mijn restaurant binnen en hij stak direct van wal. ‘Goedemiddag, ik ben de buurman van de overkant. Ik woon in dat gebouw. Gisteravond heeft de dierenambulance mijn kat teruggebracht. Ze vertelden dat hij een week bij u in de kelder heeft gezeten. Ik wilde u bedanken dat u hem zo lang heeft verzorgd.’

Ik knikte beleefd en zei nog even niks. Verzorgd was niet helemaal het woord dat bij de situatie paste. En wat deze buurman niet wist, was dat zijn kat er bijna niet meer was geweest. Wat was er gebeurd?

Op een mooie dinsdagochtend was ik wat vroeger in de zaak. Ik zocht in de keuken naar iets toen mijn vader stevig scheldend de keldertrap opkwam. Wij hadden onder ons restaurant een vrij grote kelder die wij gebruikten als opslagplaats voor kratten, fusten, oud serviesgoed (kan altijd van pas komen), verpakkingsmateriaal en nog veel meer. Er stonden ook een koelcel en een paar vrieskisten.

‘Het stinkt verschrikkelijk, daar beneden,’ tierde mijn vader. ‘Ik denk dat er iets vreselijk bedorven is, of zo. Maar ik zie niet wat het is.’

Ik kon me niet voorstellen wat het was. Bederf kon alleen optreden als er een koelkast stuk was. Ik sprintte de trap af en liep mijn neus achterna. Het werd me vrij snel duidelijk dat mijn vader niet had overdreven. Het kostte me een paar minuten zoeken tussen alle stellingen, kasten, dozen en overige rommel om de oorzaak te vinden: uitwerpselen van een beest. Ik ging er althans maar vanuit dat hier niet een van de koks had zitten schijten.

Ik zocht nog wat verder, maar ik vond geen verdachte. Er zat niks anders op dan een emmer sop te halen en de kelder grondig te reinigen. Ik hoopte toen nog dat het dier vanzelf weer weg zou gaan. Probleem was natuurlijk wel, dat hij hier genoeg te eten had.

De volgende dag herhaalde zich dit ritueel. Ik zocht nog wat beter en zag plotseling een harig beest wegschieten. Dat moest wel haast een kat zijn. Hoe was die in hemelsnaam in mijn kelder beland? De enige mogelijkheid was via de trap in de keuken. Dat zou betekenen dat hij de keuken was binnengeslopen toen daar een keer de buitendeur openstond.

Ik joeg een tijdje achter de kat aan, maar het werd me vrij snel duidelijk dat ik hem in deze omgeving nooit te pakken zou kunnen krijgen. Hij dook onder kasten door, achter dozen langs en hij verborg zich op plekken waarvan ik het bestaan niet wist. En naar buiten jagen liet hij zich niet.

Dit ging dagen zo door. Elke dag begon ik met de kelder een stevige poetsbeurt te geven. Als de nVWA op dit moment een controle zou uitvoeren, zouden ze misschien mijn zaak wel sluiten. Elke dag moest ik een opengescheurde verpakking weggooien en alles wat uit de kelder naar de keuken ging, werd grondig gecontroleerd. Uiteindelijk besloot ik er een opengescheurde verpakking te laten staan. Het beest moest toch eten, alleen jammer dat hij daar zo van ging poepen.

Een vriendin van mij had een reismand voor katten en die zette ik in de kelder. Ik probeerde het beest erin te lokken, maar ik kon onmogelijk de hele dag naast die mand blijven staan.

Seop, seop, seop!’ riep ik een paar keer, maar de kat had geen gevoel voor humor.

De koks wilden ook wel eens een poging wagen om de kat te vangen en een van hen stelde een radicale oplossing voor. ‘We kunnen toch gif strooien?’

Een andere kok zei: ‘Ik hak hem gewoon zijn kop eraf.’ Terwijl hij het zei zwaaide hij onheilspellend met zijn hakmes. Ik schudde mijn hoofd en verklaarde ze allebei voor gek. Gif hoort absoluut niet thuis in een restaurant en om zijn kop af te hakken... moest je hem toch eerst vangen.

Ten einde raad belde ik de dierenambulance.

‘U heeft wat?’

‘Ik heb een kat in mijn kelder en het lukt me niet om hem te verjagen. Hij poept en piest alles onder.’

‘Daar komen we niet voor,’ zei de hulpverlener door de telefoon. ‘Wij komen alleen voor noodsituaties.’

‘Maar dit is een noodsituatie,’ hield ik vol. ‘Hij zit hier al een week. Ik word er wanhopig van.’

Het kostte mij al mijn overredingskracht en flink aandringen, maar de volgende dag kwam er dan toch iemand van de dierenambulance. Hij had een speciale kooi bij zich om katten te vangen. Deze werd in de kelder gezet, en de medewerker zette een blikje kattenvoer in de kooi.

‘Het is toch wel goed dat je ons gebeld hebt. Dit is echt een ongewenste situatie en dit moet worden opgelost.’

Een paar uur later ben ik gaan kijken en toen zat de kat gelukkig in de kooi. Er viel een last van mijn schouder en ik belde snel weer de Dierenambulance Gooi en Vechtstreek om de kat op te halen. Op weg naar buiten kwam de chauffeur door de keuken en mijn kok wierp een moordlustige klik naar de veroorzaker van alle overlast. Ik duwde de vrijwilliger en de kat snel met zachte dwang naar buiten. Voor de kok hem te pakken kreeg.

Delen

Reageren